Klimaatakkoord
In het internationale klimaatakkoord is afgesproken dat de opwarming van de aarde wordt beperkt tot maximaal twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële niveau. 195 landen hebben het akkoord ondertekend.
Om invulling te geven aan de Nederlandse bijdrage is er een nationaal klimaatakkoord. Daarvan zijn de hoofdlijnen bekend.
Afspraken
Er is afgesproken dat:
- De uitstoot van broeikasgassen in 2030 met minimaal 49 procent is teruggedrongen ten opzichte van 1990.
- De sectoren opwekking elektriciteit (41 procent), industrie (29 procent) en mobiliteit (15 procent) voor de grootste CO2-reductie moeten zorgen.
- Maar ook woningen/gebouwen (7 procent) en de landbouwsector (7 procent) moeten hieraan bijdragen.
De hoofdlijnen en belangrijkste afspraken van het nationale klimaatakkoord worden hieronder per sector in kaart gebracht.
Elektriciteit
Het beperken van klimaatverandering vraagt om een CO2-vrij elektriciteitssysteem. Fossiele brandstoffen moeten in rap tempo vervangen worden door hernieuwbare energieopwekking.
Concreet is daarom afgesproken:
- Groei van het aandeel duurzame elektriciteit van 17 Terrawattuur (Twh) naar 84 Twh in 2030.
- Zonne- en windenergie moeten de grootste bijdrage leveren. De productiekosten hiervan moeten omlaag.
Wind op zee
Om de enorme groei van hernieuwbare energie te kunnen bewerkstelligen, moeten er veel nieuwe windmolens komen op zee. Concreet moet ten minste 49 Twh van de hernieuwbare opwekking afkomstig zijn uit nieuwe en bestaande windparken.
Per 2020 zal de overheid gebieden op zee aanwijzen waar nieuwe bouw mogelijk is.
Hernieuwbaar op land
35 Twh van de duurzame elektriciteitsopwekking moet op land worden gerealiseerd. Vooral door middel van windenergie en zonne-energie.
Een secundair doel is om de productiekosten van zonne- en windenergie te reduceren:
- 3 tot 4 cent per kWh voor windenergie (per 2030)
- 3 tot 6 cent per kWh voor zonne-energie (per 2030)
Geen subsidies na 2025
Dankzij reductie in de productiekosten zijn subsidies per 2025 niet meer nodig. De SDE+ subsidieregeling vervalt daarom in dat jaar.
Indien nodig kunnen alternatieve instrumenten worden ingezet om investeringszekerheid te waarborgen.
Minimumprijs voor CO2
De overheid wil dat er een minimum CO2-tarief komt in Europees en regionaal verband. De minimumprijs is per 2020 vastgesteld op 18 euro per ton CO2. Per 2030 zal dat oplopen tot 43 euro.
Woningen en gebouwen
7 miljoen huizen en 1 miljoen gebouwen moeten de overgang maken naar duurzaam verwarmen, goede isolatie en schone elektriciteit.
De belangrijkste afspraken uit het klimaatakkoord:
- Verhoging van de energiebelasting op gas en verlaging van de belasting op elektriciteit.
- Verhoging aanbod isolatiemaatregelen en reductie van de kosten hiervoor.
- 75 procent totale nieuwbouw moet aardgasvrij zijn tussen 1 juli 2018 en eind 2021.
Isolatie en duurzame verwarming
De komende jaren moeten gemeenten wijk voor wijk aan de slag om woningen goed te isoleren en zoveel mogelijk gasvrij te maken. Dat kan bijvoorbeeld door een warmtepomp of zonneboiler aan te schaffen.
De kosten van isolatie en andere duurzame maatregelen moeten sterk omlaag. Subsidies dragen tot 2025 bij aan stimuleren van duurzame warmte in woningen en gebouwen.
Belastingverschuiving
De energiebelasting voor gas gaat omhoog en voor elektriciteit omlaag. Op die manier wordt het aantrekkelijker om:
- Te isoleren
- Elektrisch te koken
- Een warmtepomp of zonneboiler aan te schaffen.
De burger mag echter niet te dupe worden van de energietransitie. Verduurzaamheidsmaatregelen moeten beter betaalbaar worden.
Geo- en aquathermie
In woningen en andere gebouwen moet er meer gebruik worden gemaakt van aardwarmte en waterwarmte. Dat betekent concreet:
- Opschalen van geothermie naar 50 Petajoule (PJ) in 2030.
- Opschalen van aquathermie naar 80 tot 120 PJ in 2050.
Industrie
De industrie moet een grote bijdrage leveren aan het terugdringen van energieverbruik en uitstoot van broeikasgas. De uitstoot van broeikasgassen moet de komende decennia naar bijna nul.
Dat betekent:
- Elektrificatie van processen en warmtegebruik: elektrische boilers, fornuizen en aandrijvingen.
- Inzet van warmtepompen en gebruik van restwarmte en reststroom.
- Inzet op waterstof als grondstof.
- Hergebruik van grondstoffen en mechanische of chemische recycling.
Drie pijlers
Als aanpak voor de energietransitie binnen de industrie zijn er drie pijlers in het leven geroepen:
- Innovatie: gezamenlijk investeren in innovatieve ontwikkelingen van schone energie en kostenreductie.
- Tendermechanisme: het via competitie stimuleren en realiseren van de meest kostenefficiënte investeringen.
- Internationale inzet: actief samenwerken met andere landen.
Investeringen
De overheid gaat bijdragen om de industriële sector te verduurzamen. Dit gebeurt middels een financiele bijdrage die richting 2030 oploopt naar 550 miljoen tot 1 miljard euro per jaar.
Uiteraard moeten industrieën en bedrijven ook zelf maatregelen in acht nemen en geld investeren om de uitstoot van broeikasgassen drastisch te verlagen.
Opslag CO2
Opslag van CO2 moet de uitstoot op korte termijn terugbrengen. Dit geldt zeker voor industrieën waar op korte termijn geen haalbare en kosteneffectieve alternatieven zijn.
Daarbij is in het akkoord wel benadrukt dat opslag van CO2 de verduurzaming van de industrie niet in de weg mag zitten.
Landbouw
In de landbouwsector moet er vooral een flinke emissiereductie komen voor methaangas.
Er is afgesproken dat per 2030:
- Er een reductie komt van tenminste 1 megaton CO2-equivalenten binnen de veehouderij.
- Door slimmer gebruik van land er 1,5 megaton CO2 minder wordt uitgestoten op ruim 80.000 hectare grond.
- De CO2-uitstoot met ten minste 1,0 megaton omlaag gaat binnen de glastuinbouw.
Veehouderij
Binnen de veehouderij is methaanemissie het grootste probleem. Door aanpassing van stallen en slimmer om te gaan met mest kan de uitstoot omlaag. Ook opkoop van dierrechten en innovaties moeten bijdragen aan de emissiereductie.
Landgebruik
Voor het gebruik van veenweidegebieden komt er een gebiedsspecifieke aanpak waarmee een CO2-reductie van 1 megaton kan worden gerealiseerd.
Ook het vastleggen van organische stof in de bodems, betere bemesting, minder kunstmest en lagere bodemberoering moeten hieraan bijdragen. Tot slot moet er meer duurzaam hout worden gebruikt en moeten de huidige bossen slimmer worden beheerd.
Energie
In de landbouwsector moet duurzame energieopwekking worden uitgebreid door gebruik te maken van wind, zone en lokale biomassa. Daarnaast moeten landbouwvoertuigen minder gaan uitstoten door gerichte innovatie op dieselvervangende technieken.
Voedsel
Er komen actieve maatregelen om voedselverspilling bij de consument tegen te gaan en in de consumptie meer gebruik te maken van groente en fruit en minder van vlees.
Vervoer
Aan de sectortafel mobiliteit zijn duidelijke afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
De hoofdlijnen uit het nationale klimaatakkoord:
- Actiever inzetten op elektrisch rijden door belastingvoordelen en meer laadpalen.
- Emissieloze OV-bussen vanaf 2030.
- Transportsector vergroenen door gebruik van biogas en biodiesel.
- Stimuleren van thuiswerken, autodelen en gebruik van de fiets.
- Kilometerheffing voor vrachtwagens.
Van fossiel naar elektrisch
Centraal in de vergroening van de mobiliteitssector is de omslag van fossiel naar elektrisch. Personenvervoer, bestelbusjes en vrachtwagens moeten per 2030 emissievrij zijn. Voor zwaar vrachtverkeer moeten er andere oplossingen komen, zoals rijden via grote batterijen of de brandstofcel.
Ook het gebruik van biobrandstoffen moet omhoog. Milieuorganisaties vinden dit echter een onzalig plan.
Belastingvoordelen
Om elektrisch rijden te stimuleren, moet de aanschaf van elektrische auto’s goedkoper worden gemaakt, bijvoorbeeld door de bpm en btw te verlagen.
De grote vraag blijft hoe de overheid de gemiste inkomsten aan accijnzen de komende decennia gaat opvangen. Voor vrachtwagens komt er een kilometerheffing. Voor personenauto’s vooralsnog niet.
Rijgedrag
Maar in het klimaatakkoord wordt er ook op gehamerd op het feit dat we zelf iets kunnen doen om onze eigen CO2-uitstoot te verminderen, zoals het verbeteren van ons rijgedrag en verlagen van de snelheid binnen en buiten de bebouwde kom.